Pieter Baas is niet zo van lange verhalen. Een anekdote, een grap en dan even een tijdje niks, dat is mooi. Zo doen ze dat in Schellinkhout. Zolang er maar een gitaar in de buurt is. En die zijn er. Die zijn er altijd geweest in het leven van Pieter.
Liedjes. Duizenden liedjes moeten het zijn geweest, ontelbare coupletten en refreinen die zich vanaf het allereerste begin een weg baanden in het brein van de slagerszoon, om er nooit meer weg te gaan. Je bent waarnaar je geluisterd hebt.
In Pieters geval was dat rock ’n roll. Southern rock. Bluesrock. Zompige deltarock die hij goot in vormen als Little Otis & The Blackouts, RAW of Eldorados. Maar de foute kant bleef lonken. Patsy. Manuela. Het levenslied. Hollands hartzeer. Marga en de Tijgers. Schizofreen? Welnee. Je moet er alleen maar voor uit durven komen. En dat durft Pieter. Sterker nog, hij gaat ervoor. Rock ’n roll in je moerstaal, tussen Springsteen en Koelewijn! Dat is Pieter Baas. Een West-Fries met z’n poten in de klei en z’n vingers op de fretten.
Eén, twee, drie en gáán!